Het beleggen in obligaties betekent eigenlijk het uitlenen van geld aan geldvragers zoals de Nederlandse Staat.
Het bedrag dat de belegger uitleent, wordt (als het goed is) op de afloopdatum terugbetaald. Dit bedrag, dat op de obligatie gedrukt staat, wordt de nominale waarde genoemd. Tot en met 1998 was dit meestal ¦ 1.000. Tegenwoordig wordt de nominale waarde uiteraard uitgedrukt in euro’s. Maar daarnaast zijn er ook verschillende coupures mogelijk. De nominale waarde kan bijvoorbeeld variëren van EUR 1, 1.000, 10.000 etc.
Vordering
De obligatielening maakt deel uit van het vreemd vermogen van de uitgevende partij, de obligatiebelegger kan dus beschouwd worden als schuldeiser.
De belegger heeft een vordering op de uitgevende partij ter waarde van de nominale waarde van de obligatie. Bij faillissement heeft de obligatiebelegger bij de verdeling van de gelden voorrang boven de aandeelhouder.
Vaste looptijd
De obligatielening wordt door de uitgevende instelling bijna altijd op een vantevoren vastgestelde datum aan de belegger terugbetaald. De obligatie heeft dus meestal een vaste looptijd.
Rentevergoeding
De rentevergoeding die de obligatiehouder op de obligatie ontvangt voor het beschikbaar stellen van kapitaal wordt eveneens meestal van tevoren vastgesteld. Deze rentevergoeding wordt de coupon genoemd. De rentebetaling vindt jaarlijks plaats op de van tevoren vastgestelde coupondatum.
Verhandelbaarheid
Een groot aantal leningen is verhandelbaar op de openbare kapitaalmarkt. In Nederland is dit de Euronext Amsterdam.
Het voordeel van de verhandelbaarheid is dat de obligatiebelegger niet hoeft te wachten tot het moment van aflossing maar de obligatie tussentijds kan verkopen.